Abraham Polak
Drie jaar geleden kwamen er in de synagoge aan de Paslaan in Apeldoorn zo'n honderd genodigden en belangstellenden bij elkaar om getuige te zijn van de plaatsing van de eerste vijfentwintig gedenkstenen. De eerste zeven adressen in het centrum van Apeldoorn kregen op 26 augustus 2018 een klein monumentje met een groot betekenis.
De plaatsing van deze gedenkstenen werd voorafgegaan door een spannende periode waarin veel werk verzet werd: het ontwerp van de gedenksteen, het samenstellen van de slachtofferlijst, het in kaart brengen van de levens van de slachtoffers, de media betrekken en natuurlijk het informeren van de verwanten en de huiseigenaren.
Op de dag van de eerste ceremonies stonden wij ook stil bij het huis waar tot in de oorlog het gezin Polak woonde. Aan de Hoofdstraat 148 woonde Abraham Polak, Mina Polak-Hoogstraal en hun kinderen Frederik, Gerard en Salomon. Op deze plek had de familie ook een winkel. Klanten van Abraham liepen de winkel uit met een nieuwe wandelstok, een paraplu of juist een handzame parasol. Mina zal ongetwijfeld haar steentje bijgedragen hebben in de zaak van haar man. De woning van de familie Polak bevond zich boven de winkel. Abraham als Mina waren beide bij religieuze verenigingsleven betrokken en het secretariaat van de mannenvereniging was in handen van Abraham.
In de oorlogsjaren werd de winkel in toenemende mate een winkel voor de Joodse inwoners van Apeldoorn. Ze konden hun inkopen blijven doen bij de lokale middenstand, maar wel ver weg van de niet-Joodse bevolking. Het totaal aantal Joodse winkels dat werd toegestaan werd gebaseerd op het aantal Joodse inwoners. Toen zij in aantal afnamen, werden op last van de nazi's meer van dit soort verkooppunten opgeheven.
In een naoorlogs onderzoek naar het functioneren van de Apeldoornse politie, specifiek gericht op het antisemitisme dat politiechef Meijer in de oorlog liet zien, komt in een verslag een ongedateerde gebeurtenis naar voren: Er zijn levensmiddelen weggehaald bij Polak, wonende aan de Hoofdstraat [lees: 148]. De dadergroep bestaat uit een aantal SS'ers en NSB'ers. Bij de “inbeslagname” was ook een agent aanwezig. Direct hierna is politiechef Meijer op de hoogte gesteld. Deze gaf toestemming tot “verdeling” van de levensmiddelen aan minder bedeelden. De volgende dag beklaagde Polak zich bij NSB-burgemeester Den Besten, die buiten Meijer om, de recherche opdracht gaf het te onderzoeken. Toen Meijer hier de lucht van kreeg, liet hij het onderzoek staken en werd Polak op zijn last gearresteerd en ingesloten in het politiebureau van Apeldoorn, als verdachte van “zwarthandel”.’
Uit een naoorlogse verklaring van een politieagent komt hetzelfde verhaal naar voren. Er wordt in deze getuigenis echter geen naam of adres van het slachtoffer genoemd. Wel maakt het meer duidelijk over hoe politiechef Meijer zich uitliet over het Joodse volk: “Een groep NSB'ers drong de woning van een Joodsche ingezetenen in Apeldoorn binnen en roofde daar verschillende goederen. Buiten politiechef Meijer om, werd door mij deze aangifte in handen gesteld van de recherche. Zoodra Meijer merkte dat de recherche die zaak ter hande had genomen, verbood hij dit - volgens hem hadden Joden geen bezit en kon er dus bij een Jood geen diefstal worden gepleegd.”
Hoewel de naam van Abraham niet in de verslagen wordt genoemd, wijst de context wel naar het hoofd van het gezin: Abraham. Hij sterft in kamp Vught. Auschwitz wordt het eindstation voor Mina en twee van haar zoons. Salomon is de enige uit het gezin Polak die de oorlog overleeft.
Roeland Oudejans-Albers