Simon van Dam
Mijn naam is Simon van Dam. Ik ben op 11 augustus 1937 geboren aan de Stationsstraat 48 in Apeldoorn. Mijn vader kwam uit een groot gezin en werd al op jonge leeftijd aan het werk gezet bij banketbakkers in het hele land om het vak te leren. Hij ontwikkelde zich tot een zeer bekwaam vakman.
Mijn moeder is afkomstig uit Leeuwarden. Haar vader had samen met twee broers een groothandel in chocolade en suikerwerken in Groningen en Leeuwarden. De firma A. (Andries) de Metz was gevestigd op de Uniabuurt 4 waar het gezin boven de zaak woonde. Hier bevond zich tevens de eerste Friesche pindabranderij.
Ondanks het feit dat de groothandel in Joodse handen was, bleef deze in 1942 operationeel. Het bedrijf was van groot belang. Mijn grootouders, evenals Bernard de Metz, de broer van mijn opa en de rest van de familie werden echter in 1942 opgepakt, via Westerbork gedeporteerd en later vermoord. Niemand keerde terug. Het personeel, samen met een door de Duitsers aangestelde beheerder, zorgde ervoor dat de groothandel open bleef maar de winst uit 1942, 1943 en 1944 ging grotendeels naar Duitsland. De beheerder ontving jaarlijks een aanzienlijk bedrag.
Mijn ouders trouwden in 1932 en openden een koosjere brood- en banketbakkerij aan de Stationsstraat in Apeldoorn. Het pand was eigendom van de familie Katz. Wij woonden boven de zaak. De inrichting werd gefinancierd door de familie van mijn moeder. In 1933 werd mijn zus Emmy geboren, gevolgd door mijn oudste broer Abraham Simon (Freddy) op 21 augustus 1934 en mijn jongste broer Max op 5 april 1940.
Mijn moeder was zeer actief in de zaak en zorgde goed voor de klanten die ook snel terugkwamen vanwege de uitstekende kwaliteit. De zaken gingen goed. In 1939 openden mijn ouders een filiaal in de Hoofdstraat, schuin tegenover ‘de Klok’. Mijn vader maakte lange dagen en na de bevrijding, teruggekeerd uit de onderduik, kon ik me nauwelijks iets van hem herinneren. Mijn moeder had een kindermeisje, een hulp in de huishouding en nog twee winkelmedewerksters in dienst. Ze was zelf ook altijd in de winkel aanwezig. Het was een sterke vrouw.
In 1941 kwam mijn vader in de gevangenis terecht. Hij werd verdacht van zwarte handel in graan of iets dergelijks. Mijn opa zorgde voor een advocaat en zijn huisarts adviseerde hem om zilverpapier door te slikken. Mijn vader volgde dit advies op en na het opgeven van bloed lieten ze hem weer vrij. In 1942 wilde mijn moeder naar Leeuwarden om te zien hoe het met haar familie ging. Tot mijn grote verdriet mocht ik niet met haar mee. Ze kwam echter snel terug omdat ze niet meer met de trein naar Leeuwarden mocht reizen.
Mijn jongste broer Max was eerder al naar een familie in Oldebroek gebracht om daar onder te duiken. De man des huizes was lid van de NSB, maar na de oorlog heeft mijn vader nog getuigd dat hij het leven van Max gered heeft. Mijn zus en ik werden in mei 1942 ’s nachts uit bed gehaald om naar een bevriende familie te worden gebracht. Ik was nog geen vijf jaar oud. Van daaruit werden wij ondergebracht bij een veldwachter en zijn vrouw en hun twee dochters in Ugchelen. Mijn oudere broer Abraham Simon was ondergebracht bij een adellijke familie in de buurt. In Ugchelen voelde ik me prima. Ik was vaak buiten bij de veldwachter. Nog steeds als ik korenbloemen en goudsbloemen zie, word ik in gedachten teruggebracht naar Ugchelen.
Na ongeveer twee jaar werden we verraden, maar we ontsnapten net op tijd. Na een tijdje in een schuilplaats in het bos te hebben gezeten, werden we door een marechaussee naar Rotterdam gebracht. Mijn zus ging naar een slagerij op de Wolphaertsbocht en ik kwam terecht bij mevrouw Corrie Buitendijk in de Portlandstraat. Een geweldige vrouw met vier kinderen. Haar man was enkele jaren eerder overleden.