Contact
contact
Locatie en route
route
zoek
Zoek in de site

in de media

blogs

Nieuws

Mijn broer Alex Kan

Mijn broer Alex Kan

Mijn halfbroer, Alex Kan, heeft de oorlog niet overleefd. Alex en ik delen dezelfde vader. Ik ben na de oorlog geboren en vernoemd naar de jongen die als onderduiker door het leven ging als Frank Lodeizen. Alex wordt omgebracht in Sobibor, slechts dertien jaar oud.

Ik heb documenten waaruit blijkt dat onze vader eind 1941/begin 1942 pogingen heeft ondernomen om als gezin te emigreren, voordat de eerste Joden naar ‘het Oosten’ gedeporteerd zouden worden.

In de laatste maanden uit het levensverhaal van Alex komen enkele personen naar voren die ik kort zal introduceren (het complete verhaal leest u hier, het is de website ter nagedachtenis aan Alex):

  • Het echtpaar Marten Huigen (Apeldoorn, 1898) en Geesje van Essen (Apeldoorn, 1900); laatstgenoemde wordt in de brieven aangeduid als ‘tante’. Wonende Ritbroekdwarsstraat, Apeldoorn.
  • Jacoba de Wilde, ook wel Co genoemd. Een Joodse vrouw die in werkelijkheid Julia Polak heet (Amsterdam, 1909), ondergedoken in Deventer. Zij zal Alex Kan tijdens de voorgenomen treinreis begeleiden.
  • Johann Pelk (Duitsland, Elsfleth, 1913); in de getuigenissen wordt hij enkele keren ‘de lange’ genoemd. Pelk was portier bij de politie en tevens een fanatiek Jodenjager. Formeel had hij geen bevoegdheid tot het doen van huiszoekingen en/of arrestaties; dit omdat hij portier was.
  • Huibertus Oosterdijk (Soest, 1919); in de getuigenissen wordt hij enkele keren ‘de kleine’ genoemd. Politieagent en een fanatiek Jodenjager, maar met een 'meer fatsoenlijke' werkwijze vergeleken met Pelk (aldus het beeld vanuit verschillende naoorlogse rechtbankverslagen).

In een brief van mevrouw Huigen, gericht aan mijn vader, lees ik dat mijn halfbroertje bij een gezin ondergedoken zit waarvan de vader in Utrecht in de gevangenis verblijft. Hij maakt volledig deel uit van het gezin en samen met de kinderen uit dat gezin speelt hij met leeftijdsgenoten uit de buurt. Mevrouw Huigen constateert hoe Alex zich aan de nieuwe situatie heeft aangepast en vat het samen met: “Alex kan het goed vinden met de andere kinderen uit de buurt.”

Ik heb ook enkele brieven in mijn bezit die door Alex zelf geschreven zijn. Hierin beschrijft hij dat hij naar school gaat en van zijn onderduik-ouders elke week geld mee krijgt om op school zegels te kopen. Deze zegels kunnen uiteindelijk ingewisseld worden voor een spaarbankboekje. Dit ‘project’ wordt overigens ook door onze vader gefinancierd, want Alex vraagt zich af of vader een dubbeltje per week niet te veel vindt – “het kan anders ook wekelijks een stuiver worden”, zo schrijft hij aan zijn vader. Verder lees ik dat Alex veel boeken leest en bij de overburen is geweest nadat ze hem hadden uitgenodigd om te komen schaken. Hij beschrijft het verloop van de verschillende partijtjes die hij gespeeld heeft.

Tijdens de coronaperiode probeerde ik bij het archief in Utrecht informatie te verzamelen, maar dat was door de lockdown niet mogelijk. Tot ik door Roeland Oudejans-Albers een aantal transcripties kreeg van documenten die hij in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) had gevonden. Ik wist aanvankelijk niet waarom Alex voorafgaand aan zijn arrestatie op het perron van Apeldoorn was. Later zou blijken dat dat een bijzondere reden had. Door deze gegevens vielen weer enkele puzzelstukjes op hun plaats.

Ik geef hier de integrale tekst weer. De ik-figuur in deze tekst is Marten Huigen, wiens echtgenote met de drie dochters het gezin draaiende moest houden tijdens zijn gevangenschap.
Op 12 juni 1943 kwam ik na zeven maanden in Vught gevangen te hebben gezeten, weer thuis. Voordien had ik reeds bij mij in huis genomen een Jodenkind, genaamd Alex Kan, afkomstig uit Amsterdam. Ik kende toen deze, zijn werkelijke naam, nog niet. Ik kende hem als Frank Lodeizen. Het was een jongetje van ongeveer 12 jaar. Al den tijd dat ik in Vught zat is hij bij mijn vrouw gebleven. Op 12 juni 1943, des avonds omstreeks 8 uur, ik wist toen nog niet dat Frank gearresteerd was, kwamen aan mijn woning aan de Ritbroek[dwars]straat alhier, twee in burger gekleede personen. Eén van hen, Pelk genaamd, kende ik. De andere heb ik later leeren kennen als Oosterdijk. Pelk kwam achterom en Oosterdijk voor. Pelk vroeg aan mij wie of de dame was die ‘s middags bij ons op bezoek was geweest. Daar mijn vrouw en ik niet wisten dat die dame des middags gearresteerd was, konden wij hierop niet direct een afdoende antwoord geven. Pelk vertelde toen dat die dame met een Jodenkind het welk bij ons verborgen was, ‘s middags door hen gearresteerd was. Hij wilde mijn vrouw arresteren op grond van het feit dat zij huisvesting aan een Jodenkind had verleend. Ik heb toen gezegd dat hij niet mijn vrouw, doch mij moest arresteren, daar het kind reeds voor mijn arrestatie, zeven maanden geleden, bij ons in huis was en dat ik dus de schuldige was. Ik deelde hun mede dat een arrestatie van mij ten onrechte zou geschieden, daar bedoelde jongen geen Jood, doch een half-Jood was. Dezen waren toentertijd nog vrij. Tegen de arrestatie van het kind protesteerde ik op dezelfde gronden en ik heb hun gezegd dat ik alle middelen zou aanwenden om het kind weer vrij te krijgen. Ik wilde hun vervolgens de op het kind betrekking hebbende papieren toonen, doch kwam tot de ontdekking dat het kind de papieren dien middag had medegenomen. Pelk en Oosterdijk gaven dit toe en zeiden de papieren gezien te hebben, doch te vermoeden dat deze valsch waren.

De getuigenissen maken duidelijk dat Pelk en Oosterdijk hem geloven, óf ze vinden het niet de moeite waard om een discussie aan te gaan over het wel of niet bekend zijn met de Joodse afkomst van Alex Kan. De twee Jodenjagers lijken enige sympathie te hebben voor Marten Huigen: ze verklaren dat ze hem verder met rust hebben gelaten, omdat hij zeven maanden in kamp Vught had gezeten en nog geen dag thuis was.

Marten Huigen vervolgt zijn verhaal als volgt:
Het is Co de Wilde gelukt denzelfden dag van haar arrestatie van het politiebureau alhier te ontvluchten. Julia, zoals Co in werkelijkheid heet, is in haar geboortestad kantoorbediende. Ik heb haar later nog eens gesproken en zij vertelde mij dat toen. Ook dat zij met Alex Kan op het perron gearresteerd was geworden. Het jongetje is naar Westerbork vervoerd. Vandaar heb ik van hem nog eens een brief gehad en heb ik aan hem zijn kleeren gezonden. Mijn tweede aan hem gerichte brief kreeg ik terug met een groote “T” erop, ten teeken dat hij op transport naar Duitschland was gesteld. Uit alles kreeg ik de indruk dat Pelk de leiding van het tweetal had. Hij deed ook hoofdzakelijk het woord. Ik kreeg den indruk, zeer zeker van Pelk, dat zij het arresteren van Joden met volle ambitie deden. Oosterdijk gaf mij nog wel toe dat hij dit werk wel eens met tegenzin deed. Als ze werkelijk gewild hadden, hadden zij op grond van de papieren, die allen een zeer officieel karakter hadden, het kind vrij kunnen laten. Op grond van de papieren ging het kind zelfs naar school. Wanneer zij zeggen dat zij niet anders konden handelen, dat is dat een leugen. Zonder bezwaar voor hun zelf hadden zij het kind kunnen laten loopen.

Co zat in Deventer ondergedoken, net als mijn vader. In de eerste jaren na de oorlog getuigt zij als volgt:
De heer Kan wilde graag voor een weekend zijn zoontje bij zich hebben en vroeg mij of ik hem wilde halen. Het jongetje was in Apeldoorn ondergedoken bij een zekere Huigen, wonende in de Ritbroek[dwars]straat. Den dag dat ik Alex ging halen kwam Huigen juist terug uit een concentratiekamp. Alex Kan had papieren ten name van een half-Jood, genaamd Frank Lodeizen. Deze papieren waren echt en van een bestaand iemand. De half-Joden waren toen, mits zij niet in overtreding waren, vrij, zoodat op hem geen enkele maatregel van toepassing was. Nadat ik Alex gehaald had zijn we naar het station te Apeldoorn gegaan. In afwachting van de trein liepen wij achter op het perron buiten de overkapping. Op een gegeven oogenblik kwamen twee personen naar ons toe die ons aanspraken. Beiden waren in burger gekleed, de eene was lang en de andere een betrekkelijk klein persoon. Of ze zich als politiemannen bekend hebben gemaakt, weet ik niet meer. Wie van de twee ons aansprak, weet ik niet meer. Wel weet ik dat de langste (Pelk) Alex ondervroeg. Toen ik mij in dit gesprek mengde werd ik door de langste afgeblaft en kreeg ik te hooren dat ik mij er buiten moest houden. Op het perron kwam wel uit dat Alex, alias Frank Lodeizen, een half-Jood was, doch niet hij een Jood was. Later op het politiebureau wel. Ik bracht toen de papieren van hem ter sprake en probeerde hem vrij te krijgen daar hij zogenaamd half-Jood was. Dit is mij echter niet gelukt. Alex werd door de langste en ik door de kleinere meegenomen naar het politiebureau te Apeldoorn. Geen van beiden had in de gaten dat ik zelf een Jodin was. Ik had papieren ten name van Jacoba de Wilde. Onderweg vroeg de kleinste mij nog wel of ik mij wel meer met Joden bemoeide, hetgeen ik natuurlijk ontkende. Op het politiebureau werd ik door de kleine (Oosterdijk) apart in een kamer gezet, terwijl Alex door de langste (Pelk) apart ondervraagd werd. Toen de kleinste in die aparte kamer was, kwam er een agent om te telefoneren. In dien tusschentijd ging de kleine even weg, waarna de agent ook weg ging. Zonder iets te zeggen ben ik die agent gevolgd en ben het politiebureau uitgeloopen. Ze hebben mij niet weer gekregen, Ik heb nog moeite gedaan om Alex ook uit het politiebureau te smokkelen, doch voor ik voldoende connecties had, was Alex reeds [naar Westerbork] doorgezonden. Beiden politiemannen waren fel en vuil in hun optreden, vooral de langste.

In het CABR dossier stelt mijn vader dat hij van mijn halfbroertje een brief uit Westerbork heeft ontvangen, waarin staat dat hij in het doorgangskamp ook daar probeert als half-Jood gezien te worden. De brief is van 26 juni 1943.

Dan volgt een verklaring van Huibertus Oosterhuis (‘de kleine’ zoals hierboven door Co de Wilde genoemd):
Ter gelegenheid van een stationscontrole, hebben Pelk en ik eens een Jodenjongetje aangehouden op het station

alhier. Deze jongen, genaamd Frank Lodeizen, was in gezelschap van een dame, genaamd Co de Wilde. Dit is tenminste volgens hun opgaven. Beiden liepen achter op het perron buiten de overkapping. Pelk zag hen en maakte mij erop attent dat het kind een Jood was. Hij sprak het kind direct aan en toen bleek al direct dat zijn vermoeden juist was. Daar het kind in gezelschap was van die dame, heb ik mij over haar ontfermd en hebben Pelk en ik hen samen naar het politiebureau alhier gebracht. Op het perron was ons reeds gebleken dat het kind papieren had waaruit bleek dat het kind een half-Jood moeten zijn. Deze papieren vertrouwden wij niet. Daar hij afkomstig was uit Amsterdam is vanuit het politiebureau de bevolking in Amsterdam opgebeld, waardoor vast kwam te staan dat het kind geen half-Jood was, doch een Jood was. Dat de bevolking werd opgebeld was geheel normaal. Dit gebeurde steeds met arrestanten. Achteraf gezien heeft Marten Huigen misschien gelijk dat wij in verband met de papieren van dat kind, het hadden kunnen laten loopen zonder zelf in moeilijkheden te komen. Toen hebben wij dit echter niet aangedurft.

Uit de getuigenis van Oosterdijk valt het volgende op te maken: hij erkent dat Co de Wilde uit het politiebureau heeft weten te ontsnappen, dat Alex Kan aan hem verteld zou hebben dat hij in de woning van Marten Huigen ondergedoken heeft gezeten en dat Huigen volgens Oosterdijk probeert hen ervan te overtuigen dat hij niet wist dat Alex Joods was en dat Oosterdijk beweert hem in die waan te hebben gelaten.

Johann Pelk verklaart gedurende zijn verhoor dat niet hij, maar Oosterdijk op het station Alex Kan heeft aangesproken en dat hij niet zeker weet of die dag op het treinstation sprake was van een routinecontrole of dat zij vanwege een dienstreis op het station aanwezig waren.

De wachtmeester die het verhoor afneemt, merkt verschillende keren in het dossier op dat Pelk nooit van iets af weet en alles op de door het verzet doodgeschoten Doppenberg probeert af te schuiven - wat volgens de wachtmeester makkelijk is, want Doppenberg kan zich niet verweren. De getuigenissen van Pelk komen vaak matig overeen met die van andere betrokkenen (Joden, onderduikgevers, etc.). De wachtmeester hekelt ook dat Pelk inzake Alex Kan in dit geval alles op Oosterdijk probeert af te schuiven, terwijl de verschillende getuigen ook hier iets anders beweren als het gaat over het nemen van de leiding en de bruutheid van het optreden. 

Naschrift van Alex F. Kan:

Waarom wilde vader Jules dat Alex zijn reis (van maar 15 kilometer) op 12 juni van Apeldoorn naar Deventer ondernam? Op 15 juni 1943 vierde Jules zijn 43ste verjaardag en bovendien was Alex op 1 juni 1943 dertien jaar geworden. Speelde het gegeven dat Joodse jongens dan religieus meerderjarig worden een rol (Bar Mitswa)? In ieder geval blijkt dat Co de Wilde met hem van Apeldoorn naar Deventer zou reizen.

Het is voor mij een zeer bijzonder document, omdat mij nu voor het eerst duidelijk wordt hoe de arrestatie van Alex heeft plaatsgevonden. Mijn/zijn vader Jules Kan vertelde me dat Alex in het gebouw van de Sicherheitsdienst (SD) aan de Euterpestraat/Gerrit van der Veenstraat in Amsterdam is verhoord. Hier waren Willy Lages en Ferdinand aus der Fünten de meest verantwoordelijken. Ik herinner me nog goed hoe geschokt mijn vader was dat Aus der Fünten werd vrijgelaten uit de Nederlandse gevangenis.

terug naar overzicht
terug naar overzicht

Draai je telefoon
voor de beste beleving