Jodenjagers Brusse en Pelk
De naoorlogse getuigenissen die afgelegd zijn in strafzaken tegen Nederlanders die op enigerlei wijze collaboreerden met de nazi’s zijn te raadplegen in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging. Deze getuigenissen geven een beeld van de gebeurtenissen en belichten ze vanuit verschillende perspectieven.
In de verslagen lezen we niet alleen de getuigenissen van ‘foute’ Nederlanders, maar ook van onderduikgevers, Joden en buurtbewoners. De betrouwbaarheid is echter niet altijd vast te stellen. Het is aannemelijk dat ‘foute’ Nederlanders er belang bij hadden om hun aandeel zo minimaal mogelijk te laten lijken of te onderstrepen dat zij onder druk gezet zijn of in opdracht gehandeld hebben. Ook is het mogelijk dat getuigenissen op elkaar afgestemd zijn om de jacht en moord op Joden nadrukkelijk te veroordelen.
In twee blogs leest u over de twee Joodse broers Isaäc Robart (Amsterdam, 1888) en Hartog Robart (Amsterdam, 1887) die beiden de oorlog zouden overleven. Voor en deels tijdens de oorlog bestierden de broers een autobusonderneming.
Een jaar nadat Nederland officieel bevrijd is, getuigt Isaäc als volgt: Ik ben Israëliet en gehuwd met een Christen-vrouw. Op 12 augustus 1942, omstreeks 20 uur, vervoegde zich bij mij aan huis een groepje NSB’ers te weten: Brusse, gekleed in een S.S. uniform, Van Der Spek, in W.A. uniform, Pelk politie-portier en Van den Berg en Lammers, beiden agenten van politie te Apeldoorn. De laatste drie waren gekleed in burger. Brusse voerde het woord, en wenschte toegang tot mijn woning. Hij zei tegen mij: Ik ben van de Waffen SS. Ik antwoorde: Die verleen ik geen toegang. Brusse zei toen: ‘Dat zullen we wel eens zien’. Daarop zei hij tegen Pelk: ‘Doe je werk’. Ik had tijdens dit gesprek de deur niet geopend, doch had hem te woord gestaan door het geopende raampje in de deur. Pelk haalde een bos sleutels te voorschijn, waarmede hij blijkbaar de deur wilde open maken. Alvorens hij hiertoe overging, zei Brusse tegen Pelk: Laat je politie-aanstelling eens zien'1 Hij toonde mij daarop een politie-papier, waarop zijn foto voorkwam. Ik zei: ‘Dan kan die persoon binnenkomen’. Ik opende de deur en werd meteen door Brusse opzij gegooid en het gehele stel drong mijn woning binnen.
Dit incident van huisvredebreuk vindt plaats op het moment dat de deportaties van Joden naar Kamp Westerbork en vervolgens naar het oosten zijn begonnen. Isaäc moet hiervan geweten hebben maar is, vanwege zijn gemengde huwelijk, nog relatief veilig.
De getuigenis van Isaäc in het proces-verbaal gaat verder op het moment dat de NSB’ers zich door zijn huis verspreiden: Brusse stuurde Pelk en Van der Spek naar boven en hij zei tegen mij: ‘Heb je een schrijfmachine en koelkast, enz.?’ Ik antwoordde: 'Neen'. Daarop zei hij: 'Je wou de Waffen SS niet binnen laten hé, dat zullen wij je weleens anders leeren'. Hij ging toen de eetkamer binnen en zei tegen één van de bende: 'Noteer even'. Hij noemde: '6 stoelen, 1 tafel, 1 dressoir, 1 theekast met kleed 1 kleine zitbank, 1 Steinweg vleugel-piano'. Nadat hij dit alles had laten noteren, zei hij tegen mij: 'Op alles wat opgenoemd heb, leg ik beslag en jij bent verantwoordelijk dat het op dezelfde plaats blijft, totdat ik het kom halen'. Hij ging toen naar de gang en riep naar boven: 'Kom maar naar beneden, want ik heb wat ik hebben moet'. Het duurde toen nog eenigen tijd, voordat Pelk en Van der Spek naar beneden kwamen, en Brusse riep toen nogmaals: 'Opschieten jongens, we moeten nog naar meer adressen'. Daarop kwamen ze beneden en toen verlieten ze allen mijn woning.
Hoe het gezin Robart deze huiszoeking ervaren heeft is niet opgetekend. Uit het vervolg blijkt echter dat dit niet de enige beproeving is geweest: De dinsdag daarop volgende, omstreeks 20.20 uur, stopte een vrachtauto van de Wehrmacht bij ons voor de deur. De chauffeur was gekleed in een Duitsch uniform. Dezelfde personen, die op zaterdag 12 augustus 19422 bij mij in huis waren geweest, stapten uit de auto, en ze gingen door de openstaande serre-deuren mijn woning binnen. Brusse trad weer op als leider van de bende. Het opgeschreven meubilair werd van mijn woning naar de auto gebracht, met uitzondering van de vleugel-piano. Brusse zei tegen mij: 'De piano blijft nog even staan, ik kan nog niemand krijgen die deze kan vervoeren'. Toen ze de meubels in de auto laden, gingen Van den Berg en Pelk bij mij naar boven. Nadat ze allen vertrokken waren, misten wij uit onze slaapkamer twee gouden ringen met diamantjes, toebehoorende aan mijn vrouw, een klein geldkistje inhoudende +/- ƒ 2000,--- gulden, eenige papieren en 36 stukjes toiletzeep. De genoemde ƒ 2000,- is omgerekend naar het heden vergelijkbaar met € 16.300.-. Een aanzienlijk bedrag dat in de oorlog goed gebruikt had kunnen worden om in de eerste levensbehoefte te kunnen (blijven) voorzien.
Uit de verklaring van Isaäc Robart: Een dag later kwam Brusse met een twintigtal Duitschers terug en ze gingen via de openstaande serre-deuren mijn woning binnen. Bedoelde vleugel-piano werd vanuit mijn woning, in de vrachtauto geladen. De agent van politie Lammers stond gedurende die tijd met zijn fiets aan de hand, voor mijn woning op straat en hield de mensen die uit nieuwschierigheid stonden te kijken, op eenige afstand. Na de bevrijding heb ik mijn vleugel-piano in beschadigde toestand teruggekregen, deze stond in het hotel 'De Keizerskroon' en was bij de aldaar gelegerde Duitschers in gebruik geweest.
Dat ook de vrouw van Isaäc getuigen is geweest van de incidenten blijkt uit een korte notitie: 'En zij heeft ons een afzonderlijke, doch eensluidende verklaring afgelegd'.
Na de oorlog wordt ook Sytze Gjalt Brusse gehoord. Hij erkent bij Isaäc Robart te zijn geweest. Volgens hem was dat in de week dat de Ortskommandant opdracht gaf om radio’s in te vorderen3. Brusse herinnert zich dat op de lijst met de bij Robart te vorderen goederen een schrijfmachine en een koelkast genoemd stonden. Evenals in andere dossiers te lezen is ontkennen de verdachten niet zozeer hun betrokkenheid, maar lijken zij wel pogingen te doen om de ruwheid en onbeschoftheid van hun handelen te minimaliseren. Brusse getuigt namelijk: Of door mij de woorden gebezigd zijn 'Je wou de Waffen SS niet binnen laten hé, dan zullen wij je wel eens leren' weet ik niet. Brusse ontkent hierna nog een fragment uit de verklaring van Isaäc : 'Ik heb mij tijdens de aanwezigheid ten huize van Robart, niet schuldig gemaakt aan diefstal van een geldkistje met geld, van twee gouden ringen met diamantjes en van toiletzeep. Ik ben niet boven op de slaapkamer geweest en zoals ik reeds heb verklaard zijn Pelk en Van den Berg boven geweest, doch of deze zich hebben schuldig gemaakt aan diefstal, weet ik niet.' Niet alleen Isaäc en zijn gezin moeten het ontgelden. Zijn broer ondergaat hetzelfde lot: De eerste keer, dat wij bij Robart, aan de Boschweg zijn geweest, zijn we vandaar doorgegaan naar diens broer, wonende aan de Waltersingel te Apeldoorn.