Vluchten of blijven
Gastblog door Hanneke Oosterhof, auteur van Het Apeldoornsche Bosch, Joodse psychiatrische inrichting 1909-1943, uitgeverij De Voorstad, 1989.
Op 21 januari 1943 werd de ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch onder leiding van Hauptsturmführer Ferdinand aus der Fünten (1909-1989) in gang gezet.
Ongeveer de helft van het toen nog aanwezige personeel, zo’n 175 in aantal, vertrok de dag ervoor of in de nacht erop uit de inrichting. Zij waren op de hoogte van de op handen zijnde ontruiming. Naar schatting hebben ongeveer 80 patiënten gelegenheid gehad om te vluchten. Vluchten of blijven was een dilemma waarvoor personeelsleden kwamen te staan.
Volgens de verklaring van Pauline Vomberg, hoofd van de afdeling personeels- en patiëntenadministratie, kon iedereen die wilde vertrekken. Zij deelde persoonsbewijzen en distributiebescheiden uit aan medewerkers die er naar vroegen. Uit mijn interviews blijkt echter dat er oud-medewerkers zijn die zich dat niet (meer) herinneren.
Verpleger Sieg van Buren en zijn vrouw Jettie moesten zich op 20 januari melden bij Het Apeldoornsche Bosch. Ze konden een kamer betrekken bij de heer Fuldauer, directeur van het Paedagogium Achisomog. Toen ze hun spullen aan het uitpakken waren, hoorden ze van de bezetting van de inrichting (de daadwerkelijke ontruiming was echter nog niet begonnen). Sieg was verlamd door het alarmerende bericht. Zij hadden gedacht dat Het Apeldoornsche Bosch veilig gebied zou blijven. Jettie zei tegen haar man: “Nu gaan we weg. Als je niet meegaat, dan ga ik alleen.” Zij voelde deze bezettingsactie als een ‘verloren zaak’. Ze konden niets meer doen. Sieg was in dubio. Kon hij de patiënten wel alleen laten? Zij besloten samen te vluchten naar het dorp. Arthur, de zoon van Fuldauer, ging met hen mee. Onderweg kwamen ze verschillende jonge collega’s tegen die ook op de vlucht waren geslagen.
De vader van huisknecht Sal van Son (1921-2020) en verpleegster Hetty van Son telefoneerde naar de inrichting en gebood zijn kinderen te vertrekken. Sal van Son: “Ik wilde aanvankelijk niet weg. Ik wilde bij de patiënten blijven en ook bij de oudere Joodse mensen uit Apeldoorn die gedwongen waren om in het ‘ontspanningsgebouw’ te bivakkeren.” Sal had daar eerder geholpen met het brengen van matrassen en stro. Een aantal van zijn ooms, tantes, neven en nichten waren daar ondergebracht. Maar zijn vader bezwoer hem om via het weggetje De Voorwaarts weg te komen. De vrouw van dokter Lobstein bij wie hij in huis woonde, zei: “Je moet naar je vader luisteren.” Ze tornde de gele ster van zijn jas en met een koffertje is hij gevlucht. “Maar je liet dus de patiënten die ziek waren en zich bevuilden achter”, memoreert Sal. Zijn zus Hetty herinnert zich dat ze haar vader tegensprak door te zeggen dat ze niet weg kon want ze had ‘wacht’. Uiteindelijk is ze toch met haar verloofde Emanuel Joëls die als administrateur in de inrichting werkte door de bossen naar Apeldoorn gevlucht. “Eigenlijk vond ik dat ik iets deed wat absoluut niet kon”, verklaarde Hetty later. “En achteraf zeg je Wat had je nog kunnen doen?”