Odysseus
Het gezin Uhlmann, gevlucht van Duitsland naar Nederland, verlaat hun woning in Oosterbeek en duikt onder in Beekbergen. In deel II staat hun arrestatie beschreven. Na vier weken in de Apeldoornse cel, worden ze overgebracht naar de Sicherheitsdienst Amsterdam.
Op basis van de vermelding in het politieregister van Apeldoorn lijkt het volgende met het gezin Uhlmann te zijn gebeurd: Het gezin verblijft enkele weken bij de Sicherheitsdienst in Amsterdam en wordt op 3 juni 1943 vanuit Amsterdam, via Apeldoorn, naar de Sicherheitsdienst in Arnhem getransporteerd. Vermoedelijk zijn ze niet teruggekeerd naar Amsterdam, want al de volgende dag wordt de familie in doorgangskamp Westerbork geregistreerd.
Dit alles blijkt echter niet te kloppen. Oosterdijk en Pelk creëren een rookgordijn in de hoop daar zelf financieel beter van te worden. De getuigenissen hierover zijn niet alleen uniek voor Apeldoorn, maar lezen bijna als een filmscript. De agenten vervalsen het politiedagrapport; de familie Uhlmann gaat niet naar Amsterdam, maar wordt in Apeldoorn ‘verstopt’. Oosterdijk en Pelk beweren dat de SD hiervan op de hoogte was omdat ook zij nieuwsgierig waren naar de waarheidsgetrouwheid van de beweringen van de familie Uhlmann.
Lina Feith, dochter van Gezina Alida Prins (Prins heeft een hoofdrol in het blog Chaskel Schimmel), komt met de volgende verklaring: “Mijn moeder, Gezina Alida Prins, sinds ettelijke jaren gescheiden van E. J. Feith, woonde ten tijde van haar arrestatie door Koker, Pelk en Oosterdijk in perceel Burglaan no. 14 alhier. Mijn moeder had een pension en was wegens het helpen en verbergen van Joden gearresteerd. Toen mijn moeder gearresteerd was, gingen de pensiongasten die wij toen nog hadden bij ons weg en bleef ik alleen en zonder verdiensten over. Koker beloofde mij toen dat zij zouden zorgen dat ik zou kunnen blijven bestaan. Ongeveer half april 1943 kwamen Pelk en Oosterdijk bij mij en vroegen of ik kamers vrij had om vier gasten te herbergen. Gezien het bovenstaande vond ik dat niet vreemd en heb de gasten in huis genomen. Ze zeiden trouwens ook dat ik ze moest nemen. Er is niet over gesproken wat voor menschen het waren en of ik ze voor korten of langen tijd zou moeten nemen. Ik zou ƒ 20 per persoon per week ontvangen. Zij zouden voor het geld zorgen. Van Pelk ontving ik alvast ƒ 80,- dus voor één week. De gasten waren niet in het bezit van bonkaarten en ik moest alles clandestien koopen. Dienzelfden avond brachten Pelk en Oosterdijk mij de gasten. Het was een echtpaar, genaamd Uhlmann met een 12-jarig zoontje, alsmede een oude dame, deze was naar ik meen de moeder van mevrouw Uhlmann. Al gauw kreeg ik het vermoeden dat het Duitsche Joden waren. Ik heb dit aan Pelk gevraagd, doch die ontkende dit.
Pelk en Oosterdijk waren geregeld bij de Joden en ik heb bemerkt dat zij ook wel eens een borrel dronken. Toen de familie ongeveer drie weken bij mij was en ik op een avond thuis kwam, waren Pelk en Oosterdijk daar ook, die mede deelden dat de gasten weg moesten. Er werd mij niet gezegd waarom en waarheen zij gingen. Met zijn zessen vertrokken ze hierop. Later heb ik gehoord dat zij naar het politiebureau waren gebracht. Er werd mij medegedeeld dat ik van hun eigendommen moest afblijven. De volgende dag kwamen Pelk en Oosterdijk die ophalen. Dit waren verschillende groote hutkoffers met kleeding, dekens en levensmiddelen. Uit alles kreeg ik steeds de indruk dat Pelk de leiding van het tweetal had.”
Oosterdijk vertelt over de periode waarin de familie Uhlmann in het pension zit: “Nadien zijn wij daar nog weer geweest. Ik vermoed een dag of 10 daarna. Mijnheer en mevrouw Uhlmann waren bij ons. Wij hebben in de omgeving van hun woning een blik biskwie en wat fleschjes bier opgegraven. Ook zijn toen de Persoonsbewijzen opgegraven. Deze stonden op naam van Oosterge. Mogelijk dat verder nog een blikje vleesch is opgegraven, doch geen goud, zilver, geld of diamanten. De levensmiddelen zijn ook aan de Joden ten goede gekomen. Alhoewel dit verhaal misschien wat onwaarschijnlijk lijkt, is dit toch de waarheid. De familie Uhlmann klaagde op het bureau dat zij te weinig eten kregen en vroegen of er geen gelegenheid was om de etenswaren op te halen. Dit hebben wij toen gezamelijk gedaan. Voor wij naar Beekbergen gingen hebben wij met ons vieren eerst nog in hotel Atlanta [Stationsplein 13] gedineerd, alles op kosten van Uhlmann. Voor wij bij Atlanta kwamen was Pelk eerst nog met mevrouw Uhlmann bij een kapper geweest. Daar Uhlmann ons vertelde dat hij in Arnhem nog een partij ‘zwarte’ diamanten wist te zitten en wij wilden probeeren deze in beslag te nemen, is de SD van de arrestatie van de Uhlmann’s voorlopig niet op de hoogte gesteld, zulks in afwachting van ons onderzoek.”
Hoewel bovenstaand relaas al bijzonder is, blijkt dat de twee agenten nog vaker op pad zijn gegaan: “In de tijd dat Uhlmann in pension was zijn Pelk en ik tweemaal met Uhlmann naar Amsterdam geweest. De eerste maal voor het halen van bonkaarten. Deze zijn clandestien op de Nieuwmarkt aldaar gekocht. De tweede maal nadat Uhlmann een telefonische afspraak had gemaakt met de Verwalter van de diamantbeurs. Deze heeft hij toen ontmoet. Deze Verwalter zou moeite doen om Uhlmann vrij te krijgen. Wij zijn toen ook naar een kennis van Uhlmann, een goudsmid, geweest. Daar heeft Uhlmann een zilveren ring met een diamant in ontvangst genomen. Ik heb gezien dat Pelk dienzelfden ring later aan één van zijn vingers droeg. Ik vermoed dat Pelk de ring gekregen heeft. Ik heb niets van de familie Uhlmann gekregen. Wel hebben ze mij een nieuw ameublement aangeboden, daar ik op het punt van trouwen stond. Ik heb dit echter afgewezen. Dit was als vergoeding omdat wij hem gelegenheid hadden gegeven om voor een vrijstelling van zijn gezin te zorgen. Dit is echter niet gelukt. Wel heb ik een kofferschrijfmachine van Uhlmann te bruikleen gehad. In overleg met majoor Meijer is deze in gebruik genomen bij de economische dienst. Ik herinner mij dat Uhlmann voor zijn vrijstelling zelf ook nog eens naar Amsterdam is geweest. Ik heb hem daarvoor een bewijs gegeven dat hij vrij mocht reizen.”
Op 11 januari 1944 maakt het gezin Uhlmann hun laatste reis naar kamp Bergen-Belsen. In de ellende van honger, kou en andere ontberingen sterft als eerste de schoonmoeder van Fritz. In januari 1945 overlijdt hij zelf. Gert sterft op 13 februari en moeder Irma op 12 maart. Als het kamp op 15 april 1945 bevrijd wordt, leeft alleen de 14-jarige Erich nog. Maar hoe moet je het leven weer oppakken als je 14 jaar bent, de rest van je familie omgekomen is en je hebt de vreselijkste dingen gezien? Erich gaat terug naar Nederland en een ver familielid wordt aangesteld als voogd. Hij vindt onderdak bij de familie Zwartz in Oldenzaal. Later emigreert hij naar de Verenigde Staten. Zijn zoon vertelt dat Erich altijd zei: “Van mijn familie is niemand meer over.” Volgens zijn zoon vertelt hij verder niets over de oorlog en overlijdt in 2009. Toch blijkt op enig moment dat Erich wel iets verteld heeft. De eigenaar van het vakantiepark, Otto Foelkel, getuigt na de oorlog, in juridische taal is opgetekend: “… dat hij begin oktober 1945 de jongste zoon van de familie Uhlmann, die bij hem in een zomerhuisje te Beekbergen, ondergedoken was geweest en in april 1943 door Pelk en Oosterdijk is gearresteerd en weggevoerd, heeft gesproken. Dat deze hem vertelde, dat zij via Westerbork naar Duitsland waren getransporteerd, waar zijn vader, moeder en grootmoeder in een kamp zijn overleden, dat hij zelf de lijken van zijn ouders had moeten wegdragen en helpen verbranden.”
Veel van mijn vragen zijn door deze getuigenissen en het verrichte onderzoek beantwoord. De gebeurtenissen moeten bijzonder traumatisch zijn geweest, vooral voor Erich, die met deze herinneringen zijn naoorlogse leven heeft moeten oppakken.
Rob Ruijs