Contact
contact
Locatie en route
route
zoek
Zoek in de site

in de media

blogs

Nieuws

Arnhemseweg 65 2 - blog

Arnhemseweg 65

In het voorgaande deel heeft u gelezen over de twee Joodse families die bij het echtpaar Berends van Loenen ondergedoken hebben gezeten, en de rol van mevrouw Hage-van Rijmenam bij het verraad van deze Joden.

Na haar getuigenis moet Hage-van Rijmenam haar verklaring ondertekenen. Kort daarvoor komt ze enigszins terug op haar eerdere verklaring en wil ze het proces-verbaal niet officieel maken. Ze stelt dat ze nooit heeft verklaard dat er Joden ondergedoken zaten, maar zegt de term 'mensen' te hebben gebruikt. De verbalisanten vermoeden dat ze de ernst van de zaak inmiddels (nog beter) inziet en om die reden niet meer achter haar eerdere verklaring staat.

Ook een andere buurvrouw van het echtpaar Berends van Loenen speelt een belangrijke rol in dit verhaal. Het betreft Juliana Martina Paats (1906, Leiden), verpleegster van beroep en woonachtig aan de Arnhemseweg op nummer 67. Paata getuigt als volgt: “In het laatst van het jaar 1942 werden bij mijn buurman Berends van Loenen een aantal Joden ondergebracht, die vanwege de Duitsche maatregelen moesten onderduiken. Op zeker moment, waren er zooveel Joodsche onderduikers bij hem in huis, dat hij hiervoor geen voldoende slaapgelegenheid had. In onderling overleg is daarom de echtgenote van Simon Boers ten mijnen huize komen overnachten.”

Ook vertelt Paats over haar buurvrouw Hage-van Rijmenam: “Tijdens de Duitsche bezetting woonde ik naast de door u bedoelde mevrouw Hage-van Rijmenam. Zij was uitgesproken pro-Duitsch, hetgeen duidelijk aan haar uitlatingen was te merken. Zoo heeft zij onder andere eens gezegd, dat indien Duitschland deze oorlog zou winnen, Hitler ook in Nederland betere sociale toestanden zou invoeren. Mijns inziens kwam haar pro-Duitsche gezindheid hoofdzakelijk voort uit haar omgang met de Rijksduitscher familie Dr. Wirth.”

Over het moment dat kort na de razzia op het adres van Berends van Loenen plaatsheeft, verklaart ze het volgende: “Toen mevrouw Boers vernam, dat haar man was gearresteerd, gaf zij haar voornemen te kennen, dat zij zich vrijwillig wilde aanmelden, omdat zij met haar man de afspraak had gemaakt, dat zij zich bij eventuele ontdekking, tezamen zouden laten wegvoeren. Ik heb haar afgeraden zich te melden en wilde haar onderbrengen bij een kennis aan de Houtdwarsweg te Apeldoorn. Zij was echter niet van haar voornemen af te brengen, waarop ik mij met haar heb begeven naar de voorzitter van de Joodsche Raad, de heer Van Son.” Paats legt de situatie aan Van Son uit en hoopt dat hij haar kan overtuigen. Paats zegt teleurgesteld te zijn geworden in Van Son: “Want deze antwoordde enkel: ‘Nu mevrouw, u gaat ons maar voor’. Mevrouw Boers heeft zich daarop vrijwillig aangemeld. Ik heb nadien nimmer meer iets van bedoelde Joodsche menschen gehoord.”

Ook Van den Berg, een betrokken ‘foute’ agent, legt na de oorlog een getuigenis af: “Genoemde Commissaris [Johan Meijer] deelde ons mede dat de vrouw van Dr. Hage, wonende aan de Arnhemscheweg te Apeldoorn, bij hem op het bureau was geweest en hem had meedegedeeld, dat in een perceel aan de Arnhemseweg te Apeldoorn een aantal Joden was ondergedoken. Het juiste perceel en het juiste aantal Joden kon Meijer ons niet opgeven, doch hij gaf ons de opdracht, hieromtrent nadere inlichtingen in te winnen bij bedoelde mevrouw Hage-van Rijmenam. Lamberts en ik hebben ons vervolgens naar de woning van dr. Hage begeven. Op ons aanbellen werden wij door een vrouw te woord gestaan, die op onze vraag, of zij mevrouw Hage-van Rijmenam was, bevestigend antwoordde.”

Van den Berg en zijn collega Lamberts leggen haar uit waarom ze er zijn: “Hierop deelde zij ons mede dat zich bij Berends van Loenen, die twee huizen van haar af, aan de Arnhemscheweg te Apeldoorn woonde, ondergedoken Joden bevonden.” De Jodenjagers koppelen dit terug aan de commissaris van de politie Meijer, maar een directe arrestatie blijft op dat moment uit. Ze wachten het onderzoek af en wachten op toestemming van Meijer. Na vijf of zes dagen volgt deze toestemming. Agent Doppenberg, een fanatieke Jodenjager, komt assisteren.

Commissaris Johan Meijer erkent dat het niet anders kan zijn geweest dan dat mevrouw Hage-van Rijmenam contact met hem had gezocht. Hij vermoedt dat dit telefonisch was. De context doet vermoeden dat ze wel alles al wist, maar niet alles aan de telefoon wilde doorgeven; ze zal vermoedelijk haar motieven hebben gehad waarom de agenten langs moesten komen om de specifieke informatie te verkrijgen.

Tenslotte is op een briefje dat zich in CODA Archief bevindt onder andere het volgende over de vier Joden te lezen: “... welke als verscholen werden aangetroffen en door U waren gesignaleerd in het Algemeen Politieblad welke personen zijn overgebracht naar, en ter beschikking zijn gesteld aan de Sicherheitsdienst te Arnhem.” Hierna volgen de namen van opgepakte Joden en hun persoonsgegevens.

Roeland Oudejans-Albers

Foto: Yad Vashem
Meer informatie over het gezin Meijer Heijman leest u hier.

terug naar overzicht
terug naar overzicht

Draai je telefoon
voor de beste beleving